Nadat we elk denkbare vorm van vertier hadden uitgemolken (alle steden, kerken en carrousels in de verre omtrek, een stoomtrein, een bamboebos, een straatfestival, ja zelfs pony rijden, waarbij ik voor vijf euro zélf mijn kinderen vooruit moest trekken), bedachten mijn drie mannen dat het verzamelen van spinnen het nieuwe vakantieamusement moest worden.
Doo-hood
Nu ben ik heus niet bang voor een doodgewoon huisspinnetje maar deze monsters waren reusachtig, zwart en overbehaarder dan de bovenlip van een gemiddelde pornoacteur, met ogen die je vanaf een meter afstand zag glinsteren. ‘Hij is dood hoor!’ werd er van buitenaf geroepen als antwoord op mijn verschrikte ‘Huuu!’, de eerste keer dat ik oog in oog stond met hun nieuwe hobby. ‘Hij ligt te drogen’. Ze hadden hem namelijk uit het zwembad gevist. Dood. Oké, prima, dan wist ik dat. Toch vergat ik het soms even en ontsnapte er alsnog een griezelig ‘Huuu!’ aan mijn lippen als ik de voortent in kwam. Meteen werd ik dan teruggefloten. ‘Nee-hee. Hij is doo-hood!’
Na-na-na-na-naaa!
Dus liep ik er maar gewoon langs, en checkte ondertussen voor de zekerheid of het beest me niet voor de gek hield door te doen alsof (ik heb eens iets gelezen over overlevingstechnieken van dieren en dat ze zich heel lang dood kunnen houden als er gevaar dreigt) zodat hij me stiekem kon bespringen en dan ‘Hahaha!’ in mijn gezicht ging roepen, waarna hij een brutaal overwinningsdansje opvoerde. Na een tijdje zakte dat gevoel weg. Het wende een beetje. Zoals bij een zwerver onder een brug waar je elke dag langs fietst. Hij lag er, hij scheen ongevaarlijk te zijn, maar toch was hij een beetje eng.
Spinvrezend
De exemplaren die ze meebrachten werden steeds forser. Want zoals elke groepsactiviteit van mannen, gaat het er uiteindelijk altijd om wie de grootste heeft. ‘Moet je kijken joh, als ik hem platdruk lijkt hij nog groter,’ kwam de oudste aanlopen. Hij had hem op zijn arm zitten, als een soort tatoeage. Reeds dood en vervolgens geplet, meer zekerheid krijg je niet als spinvrezende vrouw. Toch bleef de angst sluimeren. Toen ik op een avond een boek uit de caravan wilde pakken, stuitte ik in de voortent weer op zo’n grote, zwarte gruwel. Ik schrok even, toen weer niet, en toen toch: hij lag niet op het kastje, zoals gebruikelijk, maar op de mat. En bewoog hij daar nu, of had ik een wijntje te veel op? Eigenlijk was het net alsof hij me aankeek. Nu ik hem beter bestudeerde, ja echt, was het zelfs alsof hij me uitlachte. De beruchte overlevingstechniek!
Vluchtroute
‘Huuu!’ gruwelgilde ik. Niemand reageerde. ‘Eh… jongens. Is deze dood?’
‘Wat? Wie is dood?’ riep de oudste.
Nu wist ik het zeker: rennen! Ik maakte een soort hink-stap-sprong naar de uitgang, maar ongelukkigerwijze besloot mijn vijand dezelfde kant op te rennen. Nieuwsgierig geworden door mijn gehuuu, verschenen de mannen daar ook, netjes op een rijtje van groot naar klein. Normaalgesproken had ik dat heel geestig gevonden, ware het niet dat ze nu precies in mijn vluchtroute stonden.
Red me dan
‘Stop! Niet bewegen!’ riep de oudste. Ik durfde niet eens. Zat hij ergens waar ze hem gemakkelijk konden doden? Vlakbij? Was hij op mijn voet gekropen? Misschien was hij wel naar boven getrippeld en keek hij ze uitdagend aan vanaf mijn kruin?
Langzaam kwamen de mannen dichterbij. God zij dank, redding was nabij. Ik kneep mijn ogen alvast dicht voor het geval iemand me met een slipper op mijn hoofd ging meppen, maar er gebeurde niets. Ik wachtte even. En nog even. Deed mijn ogen weer open. Met z’n drieën stonden ze me aan te gapen.
‘Wauw.’ Het was even stil. ‘Echt… wauw!’
‘Wat? Wat is er dan? Haal hem weg!’
‘Wauw. Deze is echt groo-hoot!’
‘Haal. Hem. Weg!’
‘Hoezo? Deze hoeven we toch niet?’ zei de oudste. Die is niet doo-hood!’
6 reacties op “Harige hobby’s”